De inzet is de fase ná de bijhaal en vóór de volgende afzet:
de beginpositie van de inzet is dus ‘bijhaal voltooid’ en de eindpositie ‘schaatser in balans’ (zie figuur 1.)
Figuur 1. Van ‘bijhaal voltooid’ naar ‘schaatser in balans’.
Einde bijhaal, begin inzet (en strekking), in beeld.
| Een ontspannen bijhaal is de beste voorbereiding voor de inzet. |
We bespreken de volgende aspecten van de inzet in afzonderlijke items:
- Voorwaartse inzet buitenkant schaats
- Terugsturen afzetschaats
- Gewichtsoverdracht
- Plaatsing inzetschaats
Ad 1. Voorwaartse inzet buitenkant schaats
Voor de duidelijkheid leggen we eerst vast wat we verstaan onder ‘voorwaarts’ / ‘naar voren’.
Voorwaart / naar voren
Vanuit het perspectief van de schaatser is ‘voorwaarts’ de richting van de romp, met het hoofd in het verlengde van de romp. Dat betekent:
- vóór de draaiing van het bekken is ‘voorwaarts’ dus de richting van de afzetschaats
- na de draaiing van het bekken de richting van de inzetschaats. 1)
Voor een beschrijving van de voorwaartse inzet kunnen we niet om de afzet heen als we ook oog willen hebben voor de uitvoering: we geven daarom een beschrijving van de voorwaartse inzet inclusief de bijbehorende onderdelen van de afzet.
Ter voorbereiding op en ten tijde van voorwaartse inzet:
|
Om de eindpositie ‘schaatser in balans’ te bereiken zet je na de bijhaal voorwaarts / naar voren in op de buitenkant van de schaats:
|
In vervolg op voorwaartse inzet:
|
Merk op bij punt
- het lichaamszwaartepunt is aan de ‘buitenkant inzetschaats’, over de inzetschaats heen (eerste afbeelding in figuur 2.)
- zonder kanteling geen inzet buitenkant schaats!
- draaiing bekken en boven-afzetbeen zorgen ervoor dat je met je lichaam tegen het afzetbeen aanleunt / drukt, waardoor je de rust krijgt om in te zetten op de buitenkant schaats
- de afstand van de inzetschaats tot de afzetschaats neemt toe; het lichaamszwaartepunt ligt steeds minder ver ‘buitenkant inzetschaats’ (afbeeldingen 2 t/m 6)
- het lichaamszwaartepunt komt uiteindelijk recht boven inzetschaats (laatste afbeelding in figuur 2). 2)
Figuur 2. Lichaamszwaartepunt (groene stip) van ‘over inzetschaats heen’ naar ‘recht boven inzetschaats’.
Tijdens de voorwaartse, parallelle inzet maakt de knie van het inzet-been als het ware een opwaartse ‘hef’-beweging tot de positie van het inzetbeen gelijk is aan die van het afzetbeen (laatste afbeelding figuur 3.): de schaatszit is terug in het inzetbeen en gaat over van afzetbeen naar inzetbeen. De romp is (nog) boven het afzetbeen.
In zijaanzicht ziet voorwaartse inzet er als volgt uit:

Figuur 3. Voorwaartse inzet: inzetschaats parallel afzetschaats.
Voorwaartse inzet, in beeld
| Geef ruimte aan voorwaartse heupinzet door oksel boven inzet-been naar voren te trekken. |
Alternatief voorwaartse, parallelle inzet
Als alternatief voor de aanvankelijk parallelle inzet kun je het bekken ook onmiddellijk na voltooiing van de bijhaal draaien. Daardoor krijg je een inzet die direct in de richting van de volgende afzet is. Door sommigen wordt deze inzet als een rechtstreekser en daardoor steviger inzet ervaren. (zie ook de video Inzet direct in richting volgende afzet, in beeld).
Inzet direct richting volgende afzet, in beeld.
Inzetten op de buitenkant van de schaats is één van de moeilijkste onderdelen van de schaatstechniek.
Veel voorkomende fouten bij het aanleren van dit onderdeel zijn
- ‘gat’ tussen inzet- en afzetschaats: je maakt de bijhaal niet af: er zit een ‘gat’ tussen inzet- en afzetschaats, waardoor je je lichaam opvangt op de binnenkant van de schaats. Je ‘hangt’ dan tussen twee schaatsen in en verdeelt je afzetkracht over twee schaatsen: de afzetkracht op de afzetschaats is gehalveerd!
- ‘smokkelen’ met de inzet: je maakt de bijhaal wel af (afbeelding 1 in figuur 4.) maar schuift de inzet-schaats te snel over het ijs naar buiten (afbeelding 2 in figuur 4.). Er ontstaat dan dezelfde situatie als bij schaatsen met een ‘gat’ tussen de inzet- en afzetschaats (in feite heb je de stand van het inzetbeen tijdens de strekking gewijzigd)

Figuur 4. ‘Smokkelen’: voeten gesloten maar toch inzet ‘binnenkant’ in plaats van ‘buitenkant’.
- enkel knikken: je knikt in het enkel gewricht in de hoop alsnog op de buitenkant van de schaats te komen.
Neem je in combinatie met deze ‘fouten’ te vroeg lichaamsgewicht op het inzetbeen en begin je te snel met de strekking, dan is er geen sprake van een val en ga je ‘duwen’ tegen het afzetbeen.
Je kunt proberen de zijwaartse val aan te leren en/of de angst te overwinnen door in tweetallen met een band om je middel te werken aan de ‘val’. Of door eerst de val uit te proberen met een zijwaartse val tegen de kussens.
Diepte schaatszit
‘Voeten sluiten’ geldt ongeacht of je diep zit of nagenoeg rechtop staat. Dat heeft te maken met de ligging van het lichaamszwaartepunt: naarmate je dieper zit ligt het lichaamszwaartepunt nog meer in de richting van het afzetbeen (meer naar links in de laatste afbeelding van figuur 5.) en moet je de schaats steeds schuiner inzetten, wat strookt met de afzet bij een diepere zit (afzet schuiner, inzet ook schuiner).
Ad 2. Terugsturen afzetschaats
Tegen het einde van de schaatsslag stuur je de afzetschaats met een nadrukkelijke hakafzet ‘terug’:
| duw hak afzetbeen naar buiten waardoor de schaats naar binnen draait. |
Je voorkomt hiermee dat de afzetschaats te ver weg loopt. Tegelijkertijd komt de heup door het terugsturen van de schaats in de ideale positie om tegen de afzetschaats aan te hangen en de afzet van een laatste push te voorzien.
Het terugsturen van de afzetschaats gebeurt overigens ook al bij het draaien van het bekken als de inzetschaats de richting aanneemt van de volgende afzet. De heuplijn gaat dan van ‘loodrecht afzetschaats’ naar ‘loodrecht inzetschaats’ waardoor de afzetschaats mee terugstuurt / naar binnen draait.
Het terugsturen van de schaats, in beeld
Tot slot draagt de ronding van de schaats zelf ook bij aan het terugsturen van de schaats al is dit uiterst gering vanwege de afmeting van de ronding: een cirkel met een straal van 23 meter oftewel de schaats is een stukje van een hoepel met een diameter van 46 meter!
Ad 3. Gewichtsoverdracht
Tijdens de strekking wordt het lichaamsgewicht overgebracht van het afzetbeen naar het inzetbeen (dat vervolgens afzetbeen wordt). Dit staat bekend als de gewichtsoverdracht (weight transfer) bij het schaatsen.
Je profiteert maximaal van de zwaartekracht (de ‘val’) als de gewichtsoverdracht zo laat mogelijk in de strekking plaats vindt en het lichaamsgewicht in één keer wordt overgebracht van het afzetbeen naar het inzetbeen.
| breng lichaamsgewicht zo laat mogelijk en in één keer over van afzetbeen naar inzetbeen. |
Je ‘valt’ als het ware in de volgende afzet.
Overbrengen van gewicht, in beeld.
In het tweede stilstaande beeld maakt de inzet-schaats al wel contact met het ijs, maar is de druk van het lichaamsgewicht nog op de afzetschaats.
Als je de werking van de zwaartekracht (de ‘val’) toch vroegtijdig afstopt door de lichaamsmassa te snel op te vangen op het inzet-been, dan rest je niets anders dan een beroep te doen op je spierkracht om toch nog vooruit te komen. Dat staat bekend als het zogenaamde ‘duwen’ of ‘steppen’.
Ad 4. Plaatsing inzetschaats Als gevolg van de voorwaartse inzet en het gelijktijdig strekken van het afzetbeen neemt de afstand van de inzet-schaats tot de afzetschaats toe. De plaats waar de inzetschaats zich bevindt aan het einde van de strekking, wanneer het lichaamsgewicht voor het eerst volledig op de inzetschaats drukt, wordt aangeduid met ‘plaatsing inzetschaats’. Waar je de inzetschaats plaatst hangt af van een aantal factoren.
- Hoe krachtiger de voorwaartse inzet, des te verder de inzetschaats vóór de afzetschaats komt
- Bij een lange slag en bijbehorende diepe zit is de (zijwaartse) afstand tussen inzetschaats en afzetschaats bij plaatsing groter dan bij een minder lange slag
- Bij een hoge streksnelheid is de afstand tussen inzetschaats en afzetschaats bij plaatsing kleiner dan bij een lage streksnelheid
- Bij een ‘gat’ tussen de voeten aan het begin van de inzet is de afstand tussen afzetschaats en inzetschaats bij plaatsing groter dan bij ‘gesloten’ voeten.
Als vuistregel geldt dat de inzetschaats zich op een schoenlengte afstand naast en een halve tot hele schoenlengte vóór de afzetschaats bevindt.
Rake klappen:
Als alles klopt dan voelt de afzet aan als een rake klap. Het overbrengen van alle opgeroepen krachten op de schaats is dan optimaal verlopen, bijvoorbeeld omdat de timing van de draaiing van het bekken en de stand van het bekken precies goed waren of omdat het lichaam in de juiste positie was gebracht om maximaal te profiteren van de strek-kracht tijdens de inzet. Maar het is soms moeilijk om onder woorden te brengen ‘wat goed is’. Je kunt zelf proberen te achterhalen ‘wat goed is’ door te experimenteren met de stand van het bekken of het vasthouden van druk op de schaats, omdat ‘wat goed is’ duidelijk voelbaar is in de vorm van een rake klap.
Overige techniek-aanwijzingen
- Houd bekken in zo natuurlijke mogelijke positie ten opzichte van afzet- cq. inzet- been
- Trek, ter correctie van heup- en schouderlijn, de inzet-heup omhoog / duw schouder aan afzetzijde omlaag
Voor schaatstechniek-oefeningen op het ijs verwijzen wij naar de paragraaf Schaatsoefeningen rechte eind
Naar paragraaf Armzwaai.
1) Net als bij hardlopen kun je met de ‘romp boven inzetbeen’ (/ met het bekken loodrecht daar op) op een natuurlijke manier de heup aan de kant van het inzetbeen naar voren duwen. Je geeft je lichaam een duw naar voren tegen de afzetkant van het bekken en weg van de afzetschaats. Terug
2) Door de strekking van het afzetbeen verplaatst het lichaamszwaartepunt zich over een horizontale lijn naar links. Met het lichaamszwaartepunt ‘over de inzetschaats heen’ tijdens de inzet loop je als het ware vooruit op de eindpositie met het lichaamszwaartepunt recht boven de inzetschaats. Dit verklaart het begrip ‘overkomen’: het lichaamszwaartepunt gaat over de inzetschaats heen om uiteindelijk recht boven de inzetschaats te komen. Terug