Inzet (en strekking)

De inzet op het rechte eind is de fase ná de bijhaal en vóór de volgende afzet en loopt parallel aan de strekking. Tijdens de inzet bereid je je voor op de volgende afzet en haal je tegelijkertijd het maximale uit de strekking.

De bijhaal is voltooid als 
1.  de hoeken van de schaatszit terug zijn in het bijhaal-been zodat de stand van het bijhaal-been nagenoeg gelijk is aan die van het afzet-been
2.  de inzet-schaats parallel is aan en dichtbij de afzet-schaats (‘voeten gesloten’)
3.  de romp (nog) boven het afzetbeen is (‘Lichaam als één vlak’ tijdens bijhaal).

Het inzet-been neemt de hoeken van de schaatszit over van het afzet-been, terwijl het afzetbeen op het punt staat te strekken. Het lichaamsgewicht drukt nog volledig op het afzetbeen.

Figuur 1. Begin inzet: stand bijhaal-been identiek aan stand afzet-been.


Einde bijhaal / begin inzet (en strekking) in beeld.

We beschouwen de volgende deelaspecten van de inzet:
1.  Draaiing bekken /positie romp / stand bekken
2.  Inzet buitenkant schaats / voeten sluiten
3.  Voorwaartse inzet
4.  Terugsturen afzetschaats
5.  Gewichtsoverdracht
6.  Plaatsing inzet-schaats
7.  Alternatieve inzet

Ad 1. Draaiing bekken / positie romp / stand bekken
Onmiddellijk na het voltooien van de bijhaal stuur je het inzet-been in de richting van de volgende afzet door een draaiing van het bekken, ‘weg van de afzetheup’, of zoals sommigen ervaren, door een strekking van het afzetbeen in het heupgewricht. Al tijdens de (voorwaartse) bijhaal kun je met het bekken anticiperen op deze draaiing.

Figuur 2. Begin inzet: met de blik richting volgende afzet is de draaiing van het bekken al in gang gezet.

Als we de romp gefixeerd houden op het bekken, dan draait de romp mee met het inzet-been van ‘boven afzetbeen’ (eerste afbeelding in figuur 3.) naar ‘boven inzet-been’ (laatste afbeelding in figuur 3.), een positie die we eerder hebben aangeduid als de juiste positie voor een optimale benutting van de strek-kracht (lichaam als één vlak met het inzet-been).

Figuur 3. De romp gaat van ‘boven afzetbeen’ naar ‘boven inzet-been’.

“Romp boven afzetbeen” naar “romp boven inzetbeen” in beeld.

Let op: de draaiing van het bekken is leidend, de romp en inzet-been volgen.

De draaiing zelf draagt bij aan de opbouw van de afzetkracht (zie de paragraaf Afzet). Bovendien draagt de verplaatsing van de romp, weg van de afzetschaats, bij aan het vergroten van het zwaartekracht-moment en daarmee uiteindelijk aan de voorwaartse snelheid (laatste afbeelding in figuur 3).

Zwabbervoet
Als het willen bepalen van de juiste richting van de inzet-schaats sterker is dan het kunnen bepalen van de richting van de inzet-schaats, dan kan een zwabber-voet het gevolg zijn.

22.001

Figuur 4. Zwabbervoet

Ad 2. Inzet buitenkant schaats / ‘voeten sluiten’
In de reeks afbeeldingen van figuur 5. zien we dat de stand van het inzet-been (i.c. het rechter been)  overhellend ‘naar de buitenkant’ is en nagenoeg niet verandert. We noemen dit een inzet op de buitenkant van de schaats

Figuur 5. Inzet (met rechts) op de buitenkant van de schaats

Door de gelijktijdige strekking neemt tijdens de inzet de afstand van de afzetschaats (i.c. linker schaats) tot de inzet-schaats (i.c. rechter schaats) toe.
Als je vervolgens in de strekking het lichaamszwaartepunt boven de inzet-schaats drukt, dan bereik je met een inzet op de buitenkant van de schaats dat aan het einde van de inzet (/ strekking) je lichaamszwaartepunt loodrecht boven het inzet-been is (opvang in balans op de buitenkant van de schaats).
Met andere woorden, jezelf opvangen in balans aan het einde van de strekking begint met ‘voeten sluiten’ terwijl je vervolgens in de strekking je lichaamszwaartepunt boven de inzet-schaats drukt.

Voorwaarde
Essentieel voor het ‘in balans’ opvangen van het lichaam aan het einde van de strekking is dat je niet alleen de voeten sluit aan het begin van de inzet maar ook zo snel mogelijk de romp boven het inzet-been hebt.
Zolang niet aan deze twee deelaspecten is voldaan, zal het moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn het lichaam ‘in balans’  op te vangen. 

‘Gat’ tussen inzet-schaats en afzetschaats
Als je aan het begin van de inzet niet ‘sluit’ maar een ‘gat’ tussen de inzet- en afzetschaats toelaat, dan zal het niet lukken om je lichaam in balans op te vangen op de buitenkant van de schaats. Je vangt je lichaam op op de binnenkant van de schaats. Niet alleen is daardoor de volgende afzet verkort, maar er is een grote kans dat je de inzet-schaats te vroeg nodig hebt om je lichaam op te vangen nog voordat de strekking is voltooid.
Je mist namelijk de rust en zekerheid van het ‘in balans’ opvangen van je lichaam op de inzet-schaats. Je ‘hangt’ dan tussen twee schaatsen in en verdeelt je afzetkracht over twee schaatsen: de afzetkracht op de afzetschaats is gehalveerd!

Of: als het je nog wel lukt aan het begin van de inzet de voeten te sluiten (linker afbeelding figuur 6.), maar je schuift de inzet-schaats te snel naar buiten (middelste afbeelding figuur 6.) dan ontstaat dezelfde situatie als bij schaatsen met een ‘gat’ tussen de inzet- en afzetschaats.

Figuur 6. Voeten gesloten maar toch ‘binnenkant’ inzet in plaats van ‘buitenkant’ inzet.

Diepte schaatszit
Voeten sluiten’ geldt ongeacht of je diep zit of nagenoeg rechtop staat. Dat heeft te maken met de ligging van het lichaamszwaartepunt: naarmate je dieper zit ligt het lichaamszwaartepunt nog meer in de richting van het afzetbeen (meer naar links in de laatste afbeelding van figuur 5.) en moet je de schaats steeds schuiner inzetten, wat strookt met de afzet bij een diepere zit (afzet schuiner, inzet ook schuiner).

Ad 3. ’Voorwaartse’ inzet / stand bekken
Vanuit het perspectief van de schaatser is ‘naar voren’ of ‘voorwaarts’ de richting van de inzet-schaats. 
Net als bij hardlopen kun je met het bekken loodrecht op die ‘voorwaartse’ richting op een natuurlijke manier de schaats naar voren inzetten / duwen. Je geeft je lichaam een duw naar voren tegen de afzetkant van het bekken en weg van de afzetschaats. 

Ad 4. ’Terugsturen’ afzetschaats
Om tegen de afzetschaats aan te kunnen blijven ‘hangen’ tijdens de inzet, draaien we tegen het einde van de inzet de afzetschaats naar binnen toe bij met een nadrukkelijke hakafzet. We noemen dat het terugsturen of indraaien van de afzetschaats.
Daarmee voorkom je dat de afzetschaats teveel zijwaarts wegloopt en compenseer je het wegdraaien van de heuplijn van de afzetschaats.

Ad 5.  Gewichtsoverdracht
Tijdens de strekking wordt het lichaamsgewicht overgebracht van het afzetbeen naar het inzetbeen (dat vervolgens afzetbeen wordt). Dit staat bekend als de gewichtsoverdracht (weight transfer) bij het schaatsen. 
Je profiteert maximaal van de zwaartekracht (de ‘val’) als de gewichtsoverdracht zo laat mogelijk in de strekking plaats vindt en het lichaamsgewicht in één keer wordt overgebracht van het afzetbeen naar het inzetbeen. Je ‘valt’ als het ware in de volgende afzet.

Overbrengen van gewicht in beeld.

In het tweede stilstaande beeld maakt de inzet-schaats al wel contact met het ijs, maar is de druk van het lichaamsgewicht nog op de afzetschaats. Pas bij het derde stilstaande beeld drukt het lichaamsgewicht  volledig op de inzetschaats, die weer afzetschaats wordt.

Als je de werking van de zwaartekracht (de ‘val’) toch vroegtijdig afstopt door de lichaamsmassa te snel op te vangen op het inzet-been, dan rest je niets anders dan een beroep te doen op je spierkracht om toch nog vooruit te komen. Dat staat bekend als het zogenaamde ‘duwen’ of ‘steppen’.

Ad 6. ’Plaatsing’ inzetschaats
Als gevolg van de voorwaartse inzet en het gelijktijdig strekken van het afzetbeen neemt de afstand van de inzet-schaats tot de afzetschaats toe.
De plaats waar de inzetschaats zich bevindt aan het einde van de strekking, wanneer het lichaamsgewicht voor het eerst volledig op de inzetschaats drukt, wordt aangeduid met ‘plaatsing inzetschaats’. 
Waar je de inzetschaats plaatst hangt af van een aantal factoren. 
– Hoe krachtiger de voorwaartse inzet, des te verder de inzetschaats vóór de afzetschaats komt.
– Bij een lange slag en bijbehorende diepe zit is de (zijwaartse) afstand tussen inzetschaats en afzetschaats bij plaatsing groter dan bij een minder lange slag.
– Bij een hoge streksnelheid is de afstand tussen inzetschaats en afzetschaats bij plaatsing kleiner dan bij een lage streksnelheid
– Bij een ‘gat’ tussen de voeten aan het begin van de inzet is de afstand tussen afzetschaats en inzetschaats bij plaatsing groter dan bij ‘gesloten’ voeten.
Als vuistregel geldt dat de inzetschaats zich op een schoenlengte afstand naast en een halve tot hele schoenlengte vóór de afzetschaats bevindt.

Ad 7.  Alternatieve inzet
Je kunt de inzet nog steviger maken als je de voorwaartse bijhaal bij de inzet betrekt. Op de zijwaartse bijhaal volgt dan een bijhaal schuin voorwaarts in de richting van de nieuwe afzet.
Het verschil tussen deze uitvoering en de uitvoering met de voorwaartse bijhaal ontstaat door een verschil van uitvoeringstijdstip van de draaiing van het bekken: bij de alternatieve inzet begin je de draaiing van het bekken direct na het voltooien van de zijwaartse bijhaal.

Techniek-aanwijzingen

  1. De beste voorbereiding voor de inzet is een ontspannen bijhaal
  2. Voltooi bijhaal vóór de strekking
  3. Aan begin inzet zijn inzet- én afzet-been onder romp 
  4. Begin inzet met draaiing bekken ‘weg van afzetheup’ (/ strekking heupgewricht afzetbeen)
  5. Draai bekken zo ver weg tot richting volgende afzet is bereikt
  6. Bereid de draaiing van het bekken in gedachten voor tijdens de bijhaal
  7. Draaiing bekken is leidend, romp en bijhaalbeen volgen (wegdraaien romp is geen techniekaanwijzing maar gevolg van noodzakelijke beweging bekken)
  8. Na draaiing is romp boven inzetbeen
  9. Druk in de strekking lichaamszwaartepunt loodrecht boven inzet-schaats
  10. ‘Voeten sluiten’ en ‘romp boven inzet-been’  zijn essentieel voor ‘opvangen lichaam in balans’
  11. Houd bekken in zo natuurlijke mogelijke positie ten opzichte van afzet- cq. inzet- been
  12. Houd tijdens strekking heup- en schouderlijn horizontaal
  13. Trek, ter correctie van heup- en schouderlijn, de inzet-heup omhoog / duw schouder aan afzetzijde omlaag
  14. Duw tijdens strekking heup inzet-been tegen afzetheup in voorwaartse inzet-richting / Druk afzetheup ‘in  strekking’
  15. Geef ruimte aan voorwaartse heupinzet door oksel boven inzet-been naar voren te trekken
  16. ‘Val’ schuin voorwaarts in de inzet (overbrengen van lichaamsmassa)
  17. Neem zo laat mogelijk gewicht op op inzet-schaats / houd zo lang mogelijk gewicht op afzetschaats
  18. Stuur tegen het einde van de strekking de afzetschaats enigszins terug
  19. Rake klappen: als alles klopt dan voelt de afzet aan als een rake klap. Het overbrengen van alle opgeroepen krachten op de schaats is dan optimaal verlopen, bijvoorbeeld omdat de stand van het bekken precies goed was of omdat het lichaam in de juiste positie was gebracht om maximaal te profiteren van de strekkracht tijdens de inzet. Maar het is soms moeilijk om onder woorden te brengen ‘wat goed is’. Je kunt zelf proberen te achterhalen ‘wat goed is’ door te experimenteren met de stand van de heup of het vasthouden van druk op de schaats, omdat ‘wat goed is’ duidelijk voelbaar is in de vorm van een rake klap

Voor schaatstechniek-oefeningen op het ijs verwijzen wij naar de paragraaf Schaatsoefeningen rechte eind

Naar paragraaf Armzwaai.